Uitspraak: | [ˈaufdrɛŋən] |
![]() (=jemandem etw. gegen seinen Willen geben oder übertragen) - opdringen Sie hat mir noch ein Stück Torte aufgedrängt. - Zij drong mij nog een stuk taart op. |
![]() (=sich jemandem ungewollt als Freund, Helfer o. Ä. anbieten) - opdringen Du solltest dich ihr nicht so aufdrängen. - Je moet jezelf niet zo bij haar opdringen. |
![]() (=etw. kommt jemandem ungewollt in den Sinn) - onweerstaanbaar opkomen Die Frage drängt sich auf, ob - Onweerstaanbaar komt de vraag op of ... |