Vertalingen anhängen DE>NL
anhängen
werkw.
1) an etw. hängen, mit etw. verbinden -
aanhangen Ich häng dir ein paar Bilder an die E-Mail an. - Ik voeg een paar foto's toe aan de e-mail. ein paar Tage Urlaub an die Dienstreise anhängen - een paar dagen vakantie aan de dienstreis plakken |
2) deel van de uitdrukking: sich (an jemanden / etw.) anhängen (=sich festhalten und ziehen lassen) - vastklampen
|
3) deel van de uitdrukking: jemandem etw. anhängen (=jemanden zu Unrecht beschuldigen) - iets in de schoenen schuiven
Den Diebstahl lasse ich mir nicht anhängen! - Die diefstal laat ik me niet in de schoenen schuiven!
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
anhängen (ww.) | aanhaken (ww.) ; aankoppelen (ww.) ; blijven bij (ww.) ; haken (ww.) ; hechten aan (ww.) ; vasthaken (ww.) ; vastkoppelen (ww.) |
das anhängen | het aanhangen |
anhängen | bijvoegen |
Bronnen: interglot; cibg.be
Voorbeeldzinnen met `anhängen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: andichtenDE: andrehenDE: anhabenDE: anlastenDE: anrechnenDE: aufdrängenDE: aufhängenDE: aufnötigenDE: aufredenDE: aufschwatzenUitdrukkingen en gezegdes
DE: (figuurlijk) einem etwas
anhängen
NL: iemand iets in de schoenen schuiven NL: iemand iets aansmerenDE: sich
anhängen
NL: gaan hangen aan NL: z. aansluiten bij