Vertaal
Naar andere talen: • Zahn > ENZahn > ESZahn > FR
Vertalingen Zahn DE>NL

der Zahn

zelfst.naamw.
Uitspraak:  aːn]
Verbuigingen:  Zahnes , Zähne

1) weiße, harte Gebilde im Mund, die zum Beißen dienen anatomie - tand
sich die Zähne putzen - zijn tanden poetsen
vor Kälte mit den Zähnen klappern - tanden klapperen van de kou
uitdrukking jemandem auf den Zahn fühlen
uitdrukking die Zähne zusammenbeißen

2) deel van de uitdrukking: tand

3) hohes Tempo - tempo
Das Auto hatte einen irren Zahn drauf. - De auto ging in een gestoord tempo.
uitdrukking einen Zahn zulegen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
der Zahnde tand (m)
Zahn gebitselement ; kies ; riet ; rietstaaf ; tand ; vertanding
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Zahn`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: Backenzahn
DE: Eckzahn
DE: Gebiß
DE: Milchgebiß
DE: Milchzahn
DE: Milchzähne
DE: Schneidezahn
DE: vorderer Backenzahn
DE: Weisheitszahn
DE: Zahnfleisch

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: einem. auf den Zahn fühlen NL: iemand aan de tand voelen
DE: einen Zahn draufhaben NL: zeer snel rijden
DE: einen Zahn zulegen NL: het tempo verhogen
DE: ein steiler Zahn NL: (spreektaal) een leuke meid
DE: einem. den Zahn ziehen NL: (figuurlijk) iemand een illusie ontnemen
DE: dritte Zähne NL: (spreektaal) kunstgebit
DE: die Zähne heben, lange Zähne machen NL: met lange tanden eten