1. MWB
  2. Vertalen
  3. widersprechen (DE>NL)
Vertaal
Vertalingen widersprechen DE>NL

widersprechen

werkw.
Uitspraak:  [viːdɐˈʃprɛçən]

1) sagen, dass eine Aussage falsch ist - tegenspreken
jemandem energisch widersprechen - iemand krachtig tegenspreken
„Das glaube ich nicht.‟, widersprach sie. - "Dat geloof ik niet.", sprak zij tegen.
uitdrukking sich ( selbst) widersprechen

2) etw. ablehnen, nicht genehmigen - tegenspreken
Der Aufsichtsrat hat den Vorschlägen des Vorstands widersprochen. - De raad van commissarissen maakt bezwaar tegen de voorstellen van de directie.

3) mit etw. nicht übereinstimmen, widersprüchlich sein - tegenspreken
Das widerspricht meiner bisherigen Erfahrung. - Dat komt niet overeen met mijn ervaringen tot nog toe.
Die Zeugenaussagen widersprechen sich / einander. - De getuigenverklaringen spreken elkaar zich / elkaar tegen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
widersprechen (ww.) druisen (ww.) ; druist in tegen (ww.) ; in tegenspraak zijn met (ww.) ; loochenen (ww.) ; opponeren (ww.) ; protesteren (ww.) ; tegenspreken (ww.) ; tegenwerpen (ww.) ; weerleggen (ww.) ; weerspreken (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `widersprechen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abstreiten
DE: anfechten
DE: angreifen
DE: aufmucken
DE: bestreiten
DE: Gegenargumente vorbringen
DE: im Gegensatz sein zu
DE: im Widerspruch stehen zu
DE: in Zweifel ziehen
DE: leugnen