Vertalingen Thron DE>NL
der Thron
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [troːn] |
Verbuigingen: | Thron(e)s , Throne |
1) erhöhter, besonderer Sitz eines Königs o. Ä. für Zeremonien -
troon Die Kaiserin saß auf dem Thron. - De keizerin zat op de troon. |
2) Anspruch auf die Herrschaft als König o. Ä. -
troon Er verzichtete zugunsten seines Bruders auf den Thron. - Hij zag af van de troon ten gunste van zijn broer. |
den Thron besteigen (=König o. Ä. werden) - de troon bestijgen
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
der Thron | het gestoelte ; de troon (m) ; de zetel (m) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `Thron`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ArmstuhlDE: CouchgarniturDE: LehnsesselDE: LehnstuhlDE: SesselDE: SitzmöbelDE: Stuhl