Vertaal
Naar andere talen: • trinken > ENtrinken > EStrinken > FR
Vertalingen trinken DE>NL

trinken

werkw.
Uitspraak:  [ˈtrɪŋkən]

1) Flüssigkeit zu sich nehmen - drinken
Du solltest mehr trinken! - Je moet meer drinken!
Wollen wir zusammen Kaffee trinken? - Zullen we samen koffie drinken?

2) Alkohol (in größeren Mengen) zu sich nehmen - drinken
Hast du etwa getrunken? - Heb jij misschien gedronken?
Nach dem Unfall hat er aufgehört zu trinken. - Na het ongeval is hij opgehouden met drinken.
uitdrukking auf jemanden / etw. trinken

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
trinken (ww.) alcohol gebruiken (ww.) ; zich laven (ww.) ; zich verkwikken (ww.) ; zijn dorst stillen (ww.)
das Trinkenhet borrelen ; het borreluur ; het drinken ; een borrel nemen (znw.) ; het geborrel
trinken de keel smeren
Bronnen: interglot; Omegawiki.org


Voorbeeldzinnen met `trinken`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: Alhohol trinken
DE: nippen
DE: saufen
DE: schlürfen
DE: Stunde in der man Schnaps trinkt
DE: zechen