Vertalingen trinken DE>NL
trinken
werkw.
1) Flüssigkeit zu sich nehmen -
drinken Du solltest mehr trinken! - Je moet meer drinken! Wollen wir zusammen Kaffee trinken? - Zullen we samen koffie drinken? |
2) Alkohol (in größeren Mengen) zu sich nehmen -
drinken Hast du etwa getrunken? - Heb jij misschien gedronken? Nach dem Unfall hat er aufgehört zu trinken. - Na het ongeval is hij opgehouden met drinken. |
auf jemanden / etw. trinken (=Alkohol trinken und dabei jemandem / einer Sache Gutes wünschen) - ergens op toasten
Komm, lass uns auf unsere Freundschaft / Gesundheit trinken! - Kom, laten we op onze vriendschap / gezondheid toasten!
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
trinken (ww.) | alcohol gebruiken (ww.) ; zich laven (ww.) ; zich verkwikken (ww.) ; zijn dorst stillen (ww.) |
das Trinken | het borrelen ; het borreluur ; het drinken ; een borrel nemen (znw.) ; het geborrel |
trinken | de keel smeren |
Bronnen: interglot; Omegawiki.org
Voorbeeldzinnen met `trinken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: Alhohol trinkenDE: nippenDE: saufenDE: schlürfenDE: Stunde in der man Schnaps trinktDE: zechen