Vertaal
Naar andere talen: • spielen > ENspielen > ESspielen > FR
Vertalingen spielen DE>NL

spielen

werkw.
Uitspraak:  ʃpiːlən]

1) sich mit einem Spiel beschäftigen - spelen
mit Puppen / im Sand spielen - met poppen / in het zand spelen
Die Kinder spielen Fangen / Verstecken. - De kinderen spelen tikkertje / verstoppertje.
Spielst du mit mir? - Speel jij met mij?
uitdrukking mit jds Gefühlen / jemandem spielen

2) Musik machen - spelen
in einer Band spielen - in een band spelen
Das Lied wird dauernd im Radio gespielt. - Het lied wordt voortdurend op de radio gespeeld.

3) versuchen, Geld zu gewinnen - gokken
um hohe Einsätze spielen - gokken met een hoge inzet
Ich glaube, er spielt. - Ik denk dat hij gokt.

4) eine Rolle in einem Film, Theaterstück usw. darstellen - spelen
die Hauptrolle spielen - de hoofdrol spelen
Er hat oft in Western den Bösewicht gespielt. - Hij heeft vaak de booswicht gespeeld in westerns.
Sie hat hervorragend gespielt. - Zij heeft uitstekend gespeeld.

5) deel van de uitdrukking: spelen
Was wird heute im Thalia gespielt? - Wat wordt er vandaag in de Thalia gespeeld?

6) deel van de uitdrukking: spelen
Jetzt spielt sie wieder die Beleidigte! - Nu speelt zij weer de beledigde!
Sein Entsetzen war nur gespielt. - Zijn verontwaardiging was maar gespeeld.

7) eine Handlung haben, die an einem Ort / in einer Zeit geschieht - spelen
Der Film spielt im 19. Jahrhundert. - De film speelt in de 19de eeuw.
Die nächste Szene spielt in ihrem Schlafzimmer. - De volgende scene speelt in hun slaapkamer.

8) an sein - spelen

9) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. spielen lassen

10) deel van de uitdrukking:
uitdrukking ins Gelbliche / Grünliche / ... spielen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
spielen (ww.) overtreffen (ww.) ; zich aanstellen (ww.) ; voorwenden (ww.) ; veinzen (ww.) ; uitsteken (ww.) ; uitmunten (ww.) ; uitblinken boven (ww.) ; uitblinken (ww.) ; toneelspelen (ww.) ; spelen (ww.) ; simuleren (ww.) ; schitteren (ww.) ; performen (ww.) ; optreden (ww.) ; onderscheiden (ww.) ; met geld spelen (ww.) ; fingeren (ww.) ; excelleren (ww.) ; een rol vertolken (ww.) ; dramatiseren (ww.) ; doen alsof (ww.) ; acteren (ww.)
das Spielende gespeel ; het kinderspel ; het gokken
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `spielen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: agieren
DE: auf der Bühne stehen
DE: aufspielen
DE: auftreten
DE: darstellen
DE: dramatisieren
DE: draußen spielen
DE: eine Rolle spielen
DE: erdichten
DE: erfinden

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: den Unschuldigen spielen NL: de onschuldige uithangen
DE: einem einen Streich spielen NL: iemand een poets bakken
DE: ins Bläuliche, Grünliche spielen NL: naar blauw, groen zwemen
DE: spielend NL: (ook) spelenderwijs
DE: spielend leicht NL: doodgemakkelijk