Vertalingen schimpfen DE>NL
schimpfen
werkw.
1) mit lauten Worten seinen Ärger über jemanden / etw. äußern -
schelden über / auf die Regierung schimpfen - over / op de regiering schelden Mama hat mich / mit mir geschimpft, weil ich mich schmutzig gemacht habe. - Mama heeft op mij gescholden omdat ik me smerig heb gemaakt. |
2) deel van de uitdrukking: jemanden einen Lügner / Idioten / ... schimpfen (=jemanden als etw. Negatives bezeichnen) - uitschelden als idioot, leugenaar
|
sich Experte / Fachmann / ... schimpfen (=eine Bezeichnung nicht verdienen) - zich als expert / vakman voordoen
Und so ein Schrotthaufen schimpft sich Auto! - En zo'n bak roest noemen ze een auto!
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
schimpfen (ww.) | uitfoeteren (ww.) ; ruzie maken (ww.) ; ruziën (ww.) ; schelden (ww.) ; te keer gaan (ww.) ; tekeergaan (ww.) ; tieren (ww.) ; twisten (ww.) ; uit de slof schieten (ww.) ; razen (ww.) ; uitjouwen (ww.) ; uitkafferen (ww.) ; uitmaken voor (ww.) ; uitschelden (ww.) ; uitvaren (ww.) ; uitvloeken (ww.) ; zeuren (ww.) ; beledigen (ww.) ; pruttelen (ww.) ; over iets mopperen (ww.) ; morren (ww.) ; mopperen (ww.) ; krakelen (ww.) ; knorrend geluid maken (ww.) ; knorren (ww.) ; klagen (ww.) ; kijven (ww.) ; kiften (ww.) ; kankeren (ww.) ; fulmineren (ww.) ; foeteren (ww.) ; donderen (ww.) ; brommen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `schimpfen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: anfahrenDE: anmotzenDE: anschnauzenDE: ausfahrenDE: ausscheltenDE: ausschimpfenDE: auszankenDE: beschimpfenDE: brodelnDE: brummelnUitdrukkingen en gezegdes
DE: schimpfen wie ein Rohrspatz
NL: schelden als een viswijf