der Punkt

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[pʊŋkt]
Verbuigingen:	Punkt(e)s , Punkte

1) kleiner runder Fleck aus Farbe, Licht o. Ä. - punt

ein Hemd mit roten Punkten - een overhemd met rode punten Er sah schwarze Punkte vor den Augen. - Hij zag zwarte vlekken voor zijn ogen.

der Punkt auf dem i (=das letzte Detail) - de puntjes op de i

2) Zeichen, mit dem ein Satz endet ^grammatica - punt

Muss da ein Punkt oder ein Ausrufezeichen stehen? - Moet daar een punt of een uitroepteken staan? Punkt, aus, Ende! - Punt, uit, afgelopen! Sie redete ohne Punkt und Komma auf mich ein. - Zij praat continu op mij in. Nun mach aber mal einen Punkt! - Nou, nu is het wel goed!

3) Stelle oder Ort - punt

den höchsten Punkt erreichen - het hoogste punt bereiken Treffpunkt - ontmoetingsplaats Aussichtspunkt - uitzichtpunt

4) Augenblick - punt

An diesem Punkt des Films küsst er sie zum ersten Mal. - Op dit punt in de film kuste hij haar voor de eerste keer. den richtigen Zeitpunkt abwarten - het juiste moment afwachten

Punkt zwei /drei / ... (Uhr) (=genau um zwei / drei / ... Uhr) - om exact twee, drie, ... uur Wir treffen uns Punkt ein Uhr / eins genau hier. - Wij spreken hier af om exact een uur

5) bestimmte Stufe in einer Entwicklung, auf einer Skala usw. - punt

Höhepunkt - hoogte punt Gefrierpunkt - vriespunt

6) definierte Stelle ohne räumliche Ausdehnung ^wiskunde - punt

Die beiden Geraden schneiden sich im Punkt C. - De twee rechte lijnen snijden elkaar in punt C. Mittelpunkt - middelpunt

7) Sache, die in einem Zusammenhang eine Bedeutung hat - punt

ein entscheidender Punkt - een beslissend punt sich in allen Punkten einig sein - op alle punten eens zijn

der springende Punkt (=die entscheidende Sache, das Wichtigste) - het cruciale punt

ein wunder Punkt (=eine unangenehme oder schmerzhafte Sache) - een heikel punt

etw. auf den Punkt bringen (=etw. klar und deutlich sagen) - helder en duidelijk zeggen Um die Sache auf den Punkt zu bringen: Wir haben nicht genug Geld. - Om de zaak kort samen te vatten: wij hebben niet genoeg geld.

8) Absatz, Abschnitt in einer Gliederung - punt

die Tagesordnung Punkt für Punkt besprechen - de agenda punt voor punt behandelen Programmpunkt - programmapunt

9) Einheit einer Wertung in Sport, Spiel usw. - punt

drei Punkte Vorsprung haben - drie punten voorsprong hebben Strafpunkt - strafpunt

© K Dictionaries Ltd.

der Punkt	de punt (m) ; de stip
Punkt	(v. cultivator) schaar ; lichtstip ; punt ; punt uit

Bronnen: Download IATE, European Union, 2017.; Wikipedia




DE: Akkolade
DE: Akzent
DE: Anführungszeichen
DE: Apostroph
DE: Ausrufezeichen
DE: Bindestrich
DE: Doppelpunkt
DE: Fleck
DE: Fragezeichen
DE: Interpunktion

DE: der springende Punkt NL: de kern van de zaak
DE: Punkt 8 Uhr NL: klokslag 8 uur
DE: der wunde Punkt NL: het tere punt, de gevoelige plek
DE: in diesem Punkt ist er sehr empfindlich NL: op dit punt is hij zeer gevoelig