Vertalingen Lenkrad DE>NL
das Lenkrad
zelfst.naamw.
| Uitspraak: | [ˈlɛŋkraːt] |
| Verbuigingen: | Lenkrad(e)s , Lenkräder |
Rad, auf dem die Hände beim Auto usw. liegen, um es zu lenken -
stuur | Wer saß bei dem Unfall am / hinter dem Lenkrad? - Wie zat er bij het ongeval aan / achter het stuur? |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| das Lenkrad | het stuur ; de stuurinrichting (v) ; het stuurrad ; het stuurwiel |
| Lenkrad | gestuurd wiel ; leiwiel ; stuur ; stuurwiel |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Lenkrad`
Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: LenkungDE: LenkvorrichtungDE: SteuerDE: SteuerradDE: SteuerungDE: Steuervorrichtung
