leisten

werkw.

Uitspraak:

[ˈlaistən]

1) vollbringen, schaffen - presteren

Sie leistet gute Arbeit. - Zij verricht goed werk. Er hat in seinem Leben einiges geleistet. - Hij heeft in zijn leven al wat gepresteerd.

2) eine Aktion ausführen, ein Verhalten zeigen - verlenen , gedrag tonen

jemandem Erste Hilfe leisten - bij iemand Eerste Hulp verlenen jemandem bei etw. Gesellschaft leisten - iemand gezelschap houden keinen Widerstand gegen etw. leisten - geen weerstand tegen iets hebben

3) deel van de uitdrukking:

sich etw. leisten (=das Geld für etw. Erwünschtes aufbringen, sich etw. gönnen) - veroorloven Ich kann mir keine größere Wohnung leisten. - Ik kan me geen groter huis permitteren.

© K Dictionaries Ltd.

leisten (ww.)	doen (ww.) ; een prestatie leveren (ww.) ; functioneren (ww.) ; handelen (ww.) ; presteren (ww.) ; uitrichten (ww.) ; uitvoeren (ww.) ; verrichten (ww.)
die Leisten	de leest
Leisten	leest ; schoenmakersleest ; veroorloven

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: anstellen
DE: ausrichten
DE: betreiben
DE: eine Leistung lieferen
DE: erledigen
DE: erreichen
DE: funktionieren
DE: gehen
DE: handeln
DE: machen

DE: Abbitte leisten NL: om vergiffenis vragen
DE: Beistand leisten NL: assistentie verlenen
DE: Beitrag leisten NL: zijn bijdrage leveren of betalen
DE: Bürgschaft leisten NL: borg staan
DE: Buße leisten NL: boete doen
DE: Dienste leisten NL: diensten bewijzen
DE: einen Eid leisten NL: een eed afleggen
DE: Entschädigung leisten NL: schadevergoeding betalen
DE: Ersatz leisten NL: schadeloosstellen
DE: Folge leisten NL: gevolg geven aan
DE: Garantie leisten NL: garantie geven
DE: Gehorsam leisten NL: gehoorzamen
DE: Gefolgschaft leisten NL: volgen
DE: Gesellschaft leisten NL: gezelschap houden
DE: Gewähr leisten NL: borg staan, instaan
DE: Hilfe leisten, Hilfestellung leisten NL: hulp bieden
DE: einen Schwur leisten NL: een eed doen
DE: Sicherheit leisten NL: een waarborg stellen
DE: Verzicht leisten auf NL: afstand doen van, afzien van
DE: Vorschub leisten NL: hulp verlenen (iemand) NL: begunstigen, in de hand werken (iets)
DE: Widerstand leisten NL: tegenstand bieden
DE: Zahlung leisten NL: betalen, (een) betaling doen