I kurz

bijv.naamw.

Uitspraak:	[kʊrʦ]
Verbuigingen:	kürzer , kürzeste

1) von geringer Länge, Entfernung, Ausdehnung - kort

kurze Haare haben - korte haren hebben Dieser Weg ist der kürzeste. - Dit is de kortste weg.

den Kürzeren ziehen (=in einer Auseinandersetzung unterliegen) - aan het kortste eind trekken Lass dich mit ihm auf keinen Streit ein, da ziehst du ohnehin den Kürzeren. - Ga met hem geen gevecht aan, je trekt dan zonder meer aan het kortste eind.

2) von geringer Dauer - kort

eine kurze Pause machen - een korte pauze houden

seit / vor Kurzem (=seit / vor kurzer Zeit) - sinds / recent

über kurz oder lang (=früher oder später) - vroeg of laat Über kurz oder lang wirst du dich entscheiden müssen. - Vroeg of laat moet je toch een beslissing nemen.

3) mit wenigen Worten, mit geringem Umfang - kort

es kurz machen (=etw. mit wenigen Worten sagen) - het kort houden

II kurz

bijwoord
1) deel van de uitdrukking: kort

kurz geschnittenes Haar - kort geknipt haar

2) deel van de uitdrukking: even

Ich kann nur kurz bleiben. - Ik kan maar even blijven. kurz vor / nach dem Essen - net voor / na het eten

3) deel van de uitdrukking: kort

Sie erzählte kurz, was passiert war. - Zij vertelde kort wat er was gebeurd.

kurz und bündig (=knapp und präzise) - kort en bondig Er antwortete kurz und bündig. - Hij antwoordde kort en bondig.

kurz und gut (=zusammenfassend kann man sagen) - samenvattend Kurz und gut: Das Geld wird nicht reichen. - In het kort: er is onvoldoende geld.

4) deel van de uitdrukking:

zu kurz kommen (=zu wenig beachtet werden) - benadeeld worden Weil er so viel arbeitet, kommt seine Familie zu kurz. - Wie zo veel werkt doet zijn gezin te kort.

© K Dictionaries Ltd.

kurz	zonder omhaal ; summier ; samengevat ; minimaal ; kortweg ; kort ; bondig ; beknopt ; met korte neus ; enfin ; met korte afdronk ; kortstondig ; kortom ; korte snoei ; kort ; klein ; even

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Omegawiki.org




DE: augenblicklich
DE: barsch
DE: bissig
DE: brüsk
DE: bündig
DE: bärbeißig
DE: einen Augenblick lang
DE: einen Moment lang
DE: flüchtig
DE: für kurze Zeit

DE: in kurzem NL: binnenkort
DE: seit kurzem NL: sinds korte tijd
DE: vor kurzem NL: onlangs
DE: über kurz oder lang NL: vroeg of laat
DE: sich kurz fassen NL: kort zijn