Vertalingen klemmen DE>NL
klemmen
werkw.
1) sich nur schwer öffnen lassen -
klemmen , vastzitten 2) deel van de uitdrukking: etw. irgendwohin klemmen (=etw. fest zwischen etw. stecken) - vastklemmen
Sie klemmte sich das Paket unter den Arm. - Zij klemde het pakket onder arm vast.
|
3) deel van de uitdrukking: sich etw. klemmen (=sich etw. durch Klemmen verletzen) - klemmen
Ich habe mir den Finger in der Tür geklemmt. - Ik heb mijn vinger tussen de deur geklemd.
|
4) deel van de uitdrukking: sich hinter etw. klemmen (=ein Ziel energisch verfolgen) - zich ergens in vastbijten
Klemm dich hinter die Bücher und lern für die Prüfung! - Bijt je vast in de boeken en leer voor het examen!
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
klemmen (ww.) | met iemand worstelen (ww.) ; worstelen (ww.) ; wegkapen (ww.) ; vastspelden (ww.) ; vastprikken (ww.) ; vastpinnen (ww.) ; snaaien (ww.) ; pikken (ww.) ; persen (ww.) ; nijpen (ww.) ; jatten (ww.) ; grissen (ww.) ; grijpen (ww.) ; graaien (ww.) |
klemmen | afleiden ; vastzitten ; vastgeraken ; knellen ; klemmen |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Diving dictionary; SEG
Voorbeeldzinnen met `klemmen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abstaubenDE: ansteckenDE: beraubenDE: bestehlenDE: drehenDE: drückenDE: erbeutenDE: festheftenDE: festsitzenDE: feststecken