die Kugel

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈkuːgəl]
Verbuigingen:	Kugel , Kugeln

1) ein harter, runder Gegenstand - bal

einen Weihnachtsbaum mit Kugeln schmücken - een kerstboom met ballen versieren

2) ein runder geometrischer Körper ^geometrie - bol

Die Erde ist eine Kugel. - De aarde is een bol.

3) Geschoss einer Pistole, Kanone o. Ä. - kogel

Die Kugel verfehlte ihr Ziel. - De kogel miste haar doel. eine kugelsichere Weste - een kogelvrij vest

4) schwere Kugel aus Metall zum Werfen ^sport - kogel

Kugelstoßen - kogelstoten

eine ruhige Kugel schieben (=sich bei der Arbeit nicht anstrengen müssen) - niet hard hoeven werken

© K Dictionaries Ltd.

die Kugel	de kloot (m) ; de stuiter (m) ; sfeer (m) ; het propje ; de patronen ; het onderkruipsel ; kort en dik persoon (znw.) ; kogelpatronen (znw.) ; de kogel (m) ; de knikker (m) ; hoofd van een mens (znw.) ; hoofd (znw.) ; de drol (m) ; de dreumes (m) ; de bol (m)
Kugel	bol ; spierstuk ; kogel ; danlenokogel ; bolvormige uitstulping

Bronnen: interglot; f; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Ball
DE: Bausch
DE: Dickerchen
DE: Dickwanst
DE: Dreckskerl
DE: Fettsack
DE: Granate
DE: Handgranate
DE: kleine und dicke Person
DE: Kopf

DE: eine ruhige Kugel schieben NL: zo min mogelijk werken
DE: die schwarze Kugel ziehen NL: pech hebben