das Kind

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[kɪnt]
Verbuigingen:	Kind(e)s , Kinder

1) junger Mensch im Alter von 0 bis etwa 12 Jahren - kind

Die Kinder spielen im Hof. - De kinderen spelen op de binnenplaats. Kinderarzt - kinderarts Kinderbuch - kinderboek

von Kind auf / an (=seit der Kindheit) - van jongs af aan

das Kind mit dem Bade ausschütten (=das Gute mit dem Schlechten verwerfen, weil man übereifrig ist) - het kind met het badwater wegspoelen

mit Kind und Kegel (=mit der ganzen Familie) - met de hele familie

das Kind beim Namen nennen (=etw. offen und deutlich aussprechen) - de dingen bij de naam noemen

ein gebranntes Kind (=jd, der schlechte Erfahrungen gemacht hat und deshalb vorsichtiger ist) - een gemerkt kind

2) deel van de uitdrukking: kind

Sie erwartet / bekommt ein Kind. - Zij verwacht / krijgt een kind.

3) Tochter oder Sohn als unmittelbarer Nachkomme - kind

Ich bin selbst ein adoptiertes / uneheliches Kind. - Ik ben zelf een geadopteerd / buitenechtelijk kind. Meine Kinder sind schon erwachsen. - Mijn kinderen zijn al volwassen.

jemanden an Kindes statt annehmen (=jemanden adoptieren) - iemand adopteren/als eigen kind aannemen

jemand ist kein Kind von Traurigkeit (=jemand genießt das Leben) - iemand is levenslustig

© K Dictionaries Ltd.

das Kind	de kleuter (m) ; de wurm (m) ; de worm (m) ; het wichtje ; de uk (m) ; de peuter (m) ; de nazaat (m) ; de nakomeling (m) ; het nageslacht ; het kleintje ; kleine jongen (znw.) ; het klein meisje ; klein kind (znw.) ; het kind ; de hummel (m) ; de dreumes (m) ; de afstammeling (m)
Kind	kind

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Abkömmling
DE: Ableger
DE: Baby
DE: Deszendent
DE: Ding
DE: Dingelchen
DE: Dreikäsehoch
DE: Göre
DE: Hosenmatz
DE: Kerlchen

DE: mit Kind und Kegel NL: met het hele gezin
DE: weder Kind noch Kegel NL: kind noch kraai
DE: von Kind auf NL: van kind af aan