I gerade

bijv.naamw.

Uitspraak:

[gəˈraːdə]

1) nicht krumm, nicht gebogen - recht

einen Draht gerade biegen - een draad recht buigen

2) ohne Rest durch zwei teilbar ^wiskunde - even

II gerade

bijwoord
1) deel van de uitdrukking: recht

Sitz / Steh bitte gerade! - Zit / Sta alstublieft rechtop!

2) im rechten Winkel zu einer gedachten Linie - recht

Halt das Brett bitte gerade. - Houd de plank alstublieft recht.

III gerade

bijwoord

Uitspraak:

[gəˈraːdə]

1) in diesem Moment - nu , net

Sie liest gerade. - Zij leest net. Ich habe gerade keine Zeit. - Ik heb nu net geen tijd.

2) kurz vorher - nu , net

Gerade wollte ich dich anrufen. - Ik wilde je net gaan opbellen. Er ist gerade erst gekommen. - Hij is pas net aangekomen.

3) mit Mühe - net

Wir haben den Zug gerade noch erreicht. - Wij hebben de trein nog net gehaald. Das kostet gerade mal 10 Euro. - Dat kost net € 10,00.

IV gerade

particle
1) betont den nachfolgenden Teil des Satzes - juist

Diese Impfung ist gerade für Kinder und Ältere wichtig. - Deze inenting is juist voor kinderen en ouderen belangrijk.

2) drückt Ärger darüber aus, dass etw. nicht auf jemand anderen / etw. anderes zutrifft - uitgerekend

Gerade heute muss mir das passieren! - Dat me dat uitgerekend vandaag moet overkomen! Warum bekommt gerade er die Gehaltserhöhung? - Waarom krijgt uitgerekend hij de salarisverhoging?

3) deel van de uitdrukking:

nicht gerade (=) - niet bepaald Das war nicht gerade nett von ihr. - Dat was niet bepaald aardig van haar.

4) deel van de uitdrukking:

Jetzt gerade (nicht)! (=drückt aus, dass man aus Trotz (nicht) tut, was vernünftig ist oder jemand verlangt) - nu zeker niet

© K Dictionaries Ltd.

die Gerade

de rimpel (m) ; de rechte ; gezichtsrimpel (znw.)

Gerade

open ; op het moment ; oprecht ; overeind ; pas ; precies ; rechtaan ; rechtop ; rechtschapen ; rechttoe ; secuur ; sluik ; staand ; streng ; strikt ; stringent ; zoëven ; zojuist ; zonet ; zopas ; onvermurwbaar ; accuraat ; daarnet ; eerlijk ; frank ; glad neerliggend ; juist ; lineair ; nauwgezet ; nauwkeurig ; nauwlettend ; net ; nog maar pas ; direct ; zo-even (bijwoord) ; rechtstreeks ; rechtstand ; rechtlijnig ; rechte wegvak ; rechte ; recht ; in een rechte lijn ; even

Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm




DE: abnehmen
DE: akkurat
DE: aufrecht
DE: aufrechtstehend
DE: aufrichtig
DE: eben
DE: eben noch
DE: ehrlich
DE: Ende
DE: fadengerade

DE: nicht gerade NL: niet bepaald, geenszins
DE: eine gerade Zahl NL: een even getal
DE: wir wollen fünf gerade sein lassen NL: we zullen het maar zo nauw niet nemen
DE: die Gerade NL: de rechte (lijn)