I genehmigen

werkw.

Uitspraak:

[gəˈneːmɪgən]

1) offiziell erlauben - goedkeuren , toestaan

Der Bau des neuen Stadions wurde letzte Woche genehmigt. - De bouw van het nieuwe stadion werd vorige week goedgekeurd.

2) sich den Genuss von etw. gönnen - goedkeuren , toestaan

Ich glaube, ich genehmige mir noch ein Bier. - Ik denk dat ik mezelf nog een biertje gun.

II die Genehmigung

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[gəˈneːmɪgʊŋ]
Verbuigingen:	Genehmigung , Genehmigungen

1) deel van de uitdrukking: goedkeuring

jemandem die Genehmigung für etw. erteilen - iemand goedkeuring ergens voor geven eine Aufenthaltsgenehmigung beantragen - een verblijfsvergunning aanvragen

2) Schriftstück, auf dem etw. offiziell erlaubt wird - goedkeuring

eine schriftliche Genehmigung vorlegen - een schriftelijke goedkeuring overleggen

© K Dictionaries Ltd.

genehmigen (ww.)	goed vinden (ww.) ; verlenen (ww.) ; vergunnen (ww.) ; tolereren (ww.) ; toestemming verlenen (ww.) ; toekennen (ww.) ; permitteren (ww.) ; gunst verlenen (ww.) ; goedkeuren (ww.) ; gedogen (ww.) ; fiatteren (ww.) ; duren (ww.) ; dulden (ww.) ; binnen laten (ww.) ; billijken (ww.) ; autoriseren (ww.)
genehmigen	toestaan

Bron: interglot




DE: ausstellen
DE: austeilen
DE: autorisieren
DE: beipflichten
DE: bewilligen
DE: billigen
DE: dulden
DE: eingehen
DE: eingestehen
DE: einlassen