bitten

werkw.

Uitspraak:

[ˈbɪtən]

einen Wunsch an jemanden richten - vragen , verzoeken

Sie bat mich, sie nach Hause zu fahren. - Zij vroeg mij haar naar huis te brengen.

jemanden um etw. bitten (=) - iemand iets vragen jemanden um Hilfe bitten - iemand om hulp vragen

Darf ich bitten? (=verwendet als Aufforderung zum Tanz oder einem zu folgen) - mag ik u vragen?

wenn ich bitten darf (=verwendet, um eine Aufforderung zu verstärken, Ungeduld auszudrücken) - alstublieft! Ruhe jetzt, wenn ich bitten darf! - Stilte nu, alstublieft!

Ich bitte dich / Sie! (=verwendet, um eine Äußerung zurückzuweisen oder Ungeduld auszudrücken) - alstublieft! „Ich möchte Sie aber nicht stören.‟ – „Ich bitte Sie, Sie stören doch nicht!‟ - "Ik wil u niet storen" - "Alstublieft, u stoort toch niet!"

Ich muss doch sehr bitten! (=verwendet, um eine Äußerung scharf zurückzuweisen oder Ärger auszudrücken) - alstublieft!

© K Dictionaries Ltd.

bitten (ww.)	aanvragen (ww.) ; bedelen (ww.) ; in gebed zijn (ww.) ; noden (ww.) ; rekwestreren (ww.) ; schooien (ww.) ; smeken (ww.) ; soebatten (ww.) ; verzoeken (ww.) ; vragen (ww.)
das Bitten	het bidden ; het gebed

Bron: interglot




DE: anfordern
DE: anfragen
DE: ansuchen
DE: beantragen
DE: beten
DE: betteln
DE: einladen
DE: ersuchen
DE: flehen
DE: fragen

DE: einen zum Tee bitten NL: iemand op de thee vragen
DE: die gnädige Frau läßt bitten NL: mevrouw vraagt of u binnen wilt komen
DE: da muß ich doch bitten! NL: nu maakt u het toch wel al te bont!
DE: aber ich bitte Sie! NL: wat is dát nu!, hoe komt u daar nu bij!