Vertaal
Naar andere talen: • blitzen > ENblitzen > ESblitzen > FR
Vertalingen blitzen DE>NL

blitzen

werkw.
Uitspraak:  [ˈblɪʦən]

1) deel van de uitdrukking:
uitdrukking es blitzt

2) funkeln, strahlen - flitsen , fonkelen
Ihre Augen blitzten vor Zorn / wütend. - Haar ogen fonkelden van woede.
Der Boden blitzt vor Sauberkeit. - De vloer is blinkend schoon.

3) bei einer Radarkontrolle fotografieren - flitsen
Als er bei Rot über die Ampel fuhr, wurde er von der Polizei geblitzt. - Toen hij door een rood verkeerslicht reed werd hij door de politie geflitst.
Fahr langsam, da vorne wird geblitzt! - Rustig rijden, daarginder flitsen ze!

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
blitzen (ww.) bliksemen (ww.) ; donderen (ww.) ; flitsen (ww.) ; fonkelen (ww.) ; glimmen (ww.) ; glinsteren (ww.) ; lichten (ww.) ; onweren (ww.) ; oplichten (ww.) ; schitteren (ww.) ; weerlichten (ww.)
das Blitzende fonkeling (v) ; gefonkel (znw.) ; de glinstering (v)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `blitzen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: aufleuchten
DE: blinken
DE: den Anschein haben
DE: donnern
DE: erleuchten
DE: fallen
DE: flimmern
DE: funkeln
DE: geifern
DE: gewittern