Vertalingen ausrüsten DE>NL
ausrüsten (ww.) | gladmaken (ww.) ; gladwrijven (ww.) ; outilleren (ww.) ; toerusten (ww.) ; uitrusten (ww.) ; zich uitrusten (ww.) |
ausrüsten | optuigen ; takelen ; voorbereiden |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `ausrüsten`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ausstattenDE: bestückenDE: einrichtenDE: versehen mit