Vertalingen ausrufen DE>NL
I ausrufen
werkw.
1) öffentlich bekannt geben -
uitroepen jemanden zum König ausrufen - iemand tot koning uitroepen |
2) plötzlich rufen -
afroepen „Wahnsinn!‟, rief sie verwundert aus. - "Onzin!", riep zij verbaast uit. |
3) über Lautsprecher bekannt geben / suchen -
omroepen einen Flug / eine Zugverspätung ausrufen - een vlucht / een treinvertraging omroepen Die Familie ließ ihr verloren gegangenes Kind ausrufen. - De familie liet haar verdwaalde kind omroepen. |
II der Ausruf
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈausruːf] |
Verbuigingen: | Ausruf(e)s , Ausrufe |
deel van de uitdrukking: uitroep , kreet ein freudiger / überraschter Ausruf - een vrolijke / verraste kreet |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
ausrufen (ww.) | afroepen (ww.) ; namen afroepen (ww.) ; omroepen (ww.) |
das Ausrufen | de convocatie (v) ; de oproeping (v) |
ausrufen | proclameren ; uitroepen |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `ausrufen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ankündigenDE: AufrufDE: aufschreienDE: bekanntgebenDE: bekanntmachenDE: erklärenDE: in die Welt setzenDE: in Umlauf bringenDE: proklamierenDE: schreien