Vertaal
Naar andere talen: • anrufen > ENanrufen > ESanrufen > FR
Vertalingen anrufen DE>NL

I anrufen

werkw.
Uitspraak:  anruːfən]

mit dem Telefon mit jemandem Kontakt aufnehmen - opbellen
Hat jemand für mich angerufen? - Heeft er nog iemand voor mij gebeld?
Ruft (mich) an, wenn ihr angekommen seid. - Bel (me), zodra jullie zijn aangekomen.
beim Arzt anrufen und einen Termin ausmachen - de dokter bellen en een afspraak maken


IIa der Anrufer

zelfst.naamw.
Uitspraak:  anruːfɐ]
Verbuigingen:  Anrufers , Anrufer

IIb die Anruferin

zelfst.naamw.
Uitspraak:  anruːfərɪn]
Verbuigingen:  Anruferin , Anruferinnen

deel van de uitdrukking: beller, belster
ein anonymer Anrufer - een anonieme beller

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
anrufen (ww.) aanroepen (ww.) ; door de telefoon praten (ww.) ; iemand opbellen (ww.) ; inroepen (ww.) ; inviteren (ww.) ; praaien (ww.) ; telefoneren (ww.) ; telefoontje plegen (ww.)
das Anrufenhet bellen ; het opbellen
anrufen kiezen
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `anrufen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: anreden
DE: ansprechen
DE: appellieren an
DE: aufrufen
DE: einen Appell richten an
DE: einrufen
DE: herbeirufen
DE: hereinrufen
DE: sich wenden an
DE: telefonieren

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: ein höheres Gericht anrufen NL: in hoger beroep gaan