Vertalingen telefonieren DE>NL
telefonieren
werkw.
Uitspraak: | [telefoˈniːrən] |
per Telefon ein Gespräch führen -
telefoneren Der Chef telefoniert gerade. - De chef belt net. Mit wem hast du telefoniert? - Met wie heb je gebeld? |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
telefonieren (ww.) | bellen (ww.) ; bezet zijn (ww.) ; door de telefoon praten (ww.) ; iemand opbellen (ww.) ; in gesprek zijn (ww.) ; opbellen (ww.) ; telefoneren (ww.) ; telefoontje plegen (ww.) |
telefonieren | kiezen |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `telefonieren`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: anrufenDE: kommunizierenDE: mit einander redenDE: plaudernDE: redenDE: sichunterhaltenDE: unterhaltenDE: zurückrufen