1. MWB
  2. Vertalen
  3. allein (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • allein > EN • allein > ES • allein > FR
Vertalingen allein DE>NL

Ia allein

bijv.naamw.
Uitspraak:  [aˈlain]

Ib alleine

bijv.naamw.
Uitspraak:  [aˈlainə]

1) ohne andere Personen - alleen
allein zu Hause sein - alleen thuis zijn
Lass mich bitte allein. - Laat mij alstublieft alleen.

2) deel van de uitdrukking: eenzaam
sich allein fühlen - zich eenzaam voelen


II allein

bijwoord

1) deel van de uitdrukking: alleen
allein leben / reisen - alleen leven / reizen

2) ohne fremde Hilfe - zonder hulp
Kann er das allein? - Kan hij dat alleen?
Damit musst du allein fertig werden. - Dat moet je alleen oplossen.
uitdrukking von allein

3) deel van de uitdrukking: alleen
Das ist allein seine Schuld. - Het is allemaal zijn schuld.
uitdrukking allein (schon)

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
allein doch ; echter ; maar ; niettemin ; nochtans ; alleen ; in zijn eentje
Bronnen: interglot; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `allein`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: allerdings
DE: doch
DE: einsam
DE: für sich
DE: für sich allein
DE: indes
DE: indessen
DE: jedoch
DE: solitär
DE: solo