abbrechen

werkw.

Uitspraak:

[ˈapbrɛçən]

1) durch Brechen entfernen - afbreken

Ich habe mir einen Fingernagel abgebrochen. - Mijn vingernagel is afgebroken.

2) sich durch Brechen von etw. lösen - afbreken

Der Absatz meines Stiefels ist abgebrochen. - De hak van mijn laars is afgebroken.

3) durch Brechen einen Teil verlieren, beschädigt werden - afbreken
4) plötzlich oder vorzeitig beenden - afbreken

Er hat das Studium abgebrochen. - Hij heeft zijn studie plotseling afgebroken.

5) plötzlich aufhören - afbreken

Die Verbindung ist plötzlich abgebrochen. - De verbinding is plotseling verbroken.

6) zerstören, abreißen - afbreken

Der alte Bahnhof wurde abgebrochen und ein neuer gebaut. - Het oude station werd gesloopt en opnieuw opgebouwd.

7) in einzelne Teile zerlegen und entfernen - opbreken

Die Nomaden haben ihr Lager abgebrochen und sind weitergezogen. - De nomaden hebben hun tentenkamp opgebroken en zijn verder getrokken.

© K Dictionaries Ltd.

abbrechen (ww.)	opheffen (ww.) ; er vanaf breken (ww.) ; forceren (ww.) ; iets afbreken (ww.) ; kraken (ww.) ; losbreken (ww.) ; losrukken (ww.) ; losscheuren (ww.) ; lostrekken (ww.) ; ontbinden (ww.) ; openbreken (ww.) ; eindigen (ww.) ; ophouden (ww.) ; ruineren (ww.) ; slopen (ww.) ; stoppen (ww.) ; stukmaken (ww.) ; verbreken (ww.) ; verbrijzelen (ww.) ; vernielen (ww.) ; vernietigen (ww.) ; verwoesten (ww.) ; een einde maken aan (ww.) ; beëindigen (ww.) ; afsluiten (ww.) ; afknappen (ww.) ; afbreken (ww.)
das Abbrechen	het afbestellen ; het annuleren ; de demontage (v) ; de ontmanteling (v) ; uiteenname (znw.) ; het wegbreken
Abbrechen	abnormale beëindiging ; verbreken van een verbinding ; verbreken ; verbreekbevel ; staken ; ontkoppelbevel ; bladbreken ; annuleren ; afknappen ; afbreken na uittrekken ; afbreken

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: abbestellen
DE: abknacken
DE: abreißen
DE: abtragen
DE: abwracken
DE: anbrechen
DE: aufbrechen
DE: aufbringen
DE: aufknoten
DE: auflösen

DE: sich etwas am Munde abbrechen NL: iets uit zijn mond sparen
DE: etwas am Lohn abbrechen NL: beknibbelen op het loon
DE: sie haben alle Brücken hinter sich abgebrochen NL: zij hebben alle schepen achter zich verbrand
DE: brich dir nur keinen (Zacken) ab! NL: stel je niet zo aan!