Vertalingen winnen NL>FR
winnen
werkw.
Uitspraak: | [ˈwɪnə(n)] |
Verbuigingen: | won (verl.tijd ) heeft gewonnen (volt.deelw.) |
1) de beste zijn in een wedstrijd of een spel -
gagner De voetbalclub heeft de Europacup gewonnen. - Le club de football a gagné la Coupe d'Europe. |
je gewonnen geven (=het opgeven, de wedstrijd staken) - s'avouer vaincu / capituler
|
iemand voor je winnen (=iemand zo overtuigen, dat hij of zij jouw kant kiest) - gagner quelqu'un à sa cause
|
2) (iets) ergens met moeite uit halen -
extraire aardgas uit de Noordzee winnen - extraire le gaz naturel de la mer du Nord |
3) deel van de uitdrukking: -
aan gezag winnen (=meer gezag krijgen) - gagner en autorité
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
winnen (ww.) | atteindre (ww.) ; gagner (ww.) ; obtenir (ww.) ; triompher (ww.) ; triompher de (ww.) ; vaincre (ww.) |
winnen | acquérir ; gain d'un antigène ; obtenir gain de cause |
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `winnen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aanwervenNL: behalenNL: de overwinning behalenNL: onttrekkenNL: overwinnenNL: paaienNL: strijkenNL: verkrijgenNL: verslaanNL: zegevierenUitdrukkingen en gezegdes
NL: erts
winnen
FR: extraire du mineraiNL: het van iemand
winnen
FR: l'emporter sur quelqu'unNL: Iemand voor zich (zijn zaak)
winnen
FR: gagner quelqu'un (à sa cause)NL: gewonnen zijn voor
FR: être acquis à NL: zich gewonnen geven
FR: se rendreNL: met glans
winnen
FR: l'emporter haut la mainNL: winnen bij nadere kennismaking
FR: gagner à être connuNL: winnen op
FR: gagner surNL: (jur.) het
winnen
FR: avoir gain de cause