[sxol]
[mv: scholen]

1 instelling waar onderwijs wordt gegeven - école (la ~(v))

  `schoolgebouw`
  école / bâtiment scolaire

  `schoolagenda`
  agenda scolaire

  `schoolreisje`
  excursion scolaire

  `basisschool`
  école primaire

  `middelbare school`
  école secondaire

  `Volgende week hebben we nog school en daarna begint de vakantie.`
  La semaine prochaine il y a encore des classes/cours et après c'est le début des vacances.

  uit de school klappen
   (= geheimen doorvertellen) - bavarder / commettre des indiscrétions

  naar school gaan
   (= verplicht dagonderwijs volgen) - aller à l'école

  `Hij gaat pas volgend jaar naar school.`
  Ce n'est que l'année prochaine qu'il ira à l'école.



2 groep kunstenaars uit dezelfde periode met een verwante stijl - école (la ~(v))

  `de Haagse school`
  l'école de La Haye



3
  een school vissen
een groep bij elkaar zwemmende vissen - un banc de poissons


© K Dictionaries Ltd.

de school (v)	banc (m)
de school	bâtiment scolaire (m) ; école (v)

Bronnen: Wikipedia; interglot




NL: drift
NL: groep
NL: hoop
NL: kleuterschool
NL: kudde
NL: leerschool
NL: richting
NL: schare
NL: schoolgebouw
NL: set

NL: bijzondere school FR: école libre
NL: school met de bijbel FR: école confessionelle protestante
NL: hogere school FR: école supérieure
NL: middelbare school FR: école de second degré
NL: naar school gaan FR: aller en classe
NL: openbare school FR: école laïque
NL: (uitgebreid) lagere school FR: école primaire (supérieure)
NL: op school doen FR: mettre à  l'école
NL: school hebben FR: avoir classe
NL: geen school hebben FR: avoir congé
NL: op school FR: en classe, à  l'école
NL: de school verzuimen FR: manquer la classe
NL: van school doen FR: retirer de l'école
NL: schooltje spelen FR: jouer à  la classe