onnozel

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ɔˈnozəl]

1) een beetje dommer dan je eigenlijk bent - idiot/idiote

Doe toch niet zo onnozel, dat weet je best! - Ne fais pas l'idiot, tu le sais très bien!

2) als je gemakkelijk iemand vertrouwt en iets gelooft - naïf/naïve
© K Dictionaries Ltd.

onnozel

naïf ; stupidement ; stupide ; sottement ; sot ; sans tête ; sans cervelle ; nul ; naïvement ; innocent ; imbécile ; état obtus ; écervelé ; distrait ; bêtement ; bête ; absurde

Bronnen: interglot; Wikipedia




NL: achterlijk
NL: afgestompt
NL: breinloos
NL: dom
NL: flauw
NL: geesteloos
NL: gek
NL: groen
NL: hersenloos
NL: idioot

NL: enkele onnozele guldens FR: quelques pauvres florins
NL: een onnozel stukje FR: un petit morceau de rien du tout
NL: onnozel staan kijken FR: avoir l'air de tomber des nues