Vertalingen gelijk NL>FR
I het gelijk
zelfst.naamw.
wat waar of juist is -
raison (la ~) het gelijk aan je kant/zijde hebben (=het juiste inzicht hebben) - avoir le droit de son côté
|
gelijk hebben (=zeggen wat juist is) - avoir raison
|
iemand in het gelijk stellen (=zeggen dat wat iemand zegt waar of rechtvaardig is) - donner gain de cause à quelqu'un
|
iemand gelijk geven (=toegeven dat iemand de waarheid zegt) - donner raison à quelqu'un
|
II gelijk
bijv.naamw.
hetzelfde of dezelfde -
égal/-ale Die plaatjes zijn precies gelijk. - Ces images sont identiques. |
iemand met gelijke munt betalen (=iemand op dezelfde manier behandelen als hij of zij jou behandelt) - rendre à quelqu'un la monnaie de sa pièce
|
Het is mij gelijk. (=het maakt mij niets uit) - Ça m'est égal.
|
III gelijk
bijwoord
1) op hetzelfde moment -
simultanément , en même temps gelijk vertrekken - partir en même temps |
gelijk op gaan (=even snel gaan) - avoir la même allure
|
2) meteen -
tout de suite , immédiatement wakker worden en gelijk opstaan - se réveiller et se lever tout de suite |
[xəˈlɛik]1 ( identiek) hetzelfde of dezelfde - égal/-ale
`Die plaatjes zijn precies gelijk.`
Ces images sont identiques.
iemand met gelijke munt betalen
(= iemand op dezelfde manier behandelen als hij of zij jou behandelt) - rendre à quelqu'un la monnaie de sa pièce
Het is mij gelijk.
(= het maakt mij niets uit) - Ça m'est égal.
2 ( egaal) ( gelijkmatig) vlak - égal/-ale
met de grond gelijk maken
(= (een gebouw) slopen) - raser
[xəˈlɛik]1 wat waar of juist is - raison (la ~(v))
het gelijk aan je kant/zijde hebben
(= het juiste inzicht hebben) - avoir le droit de son côté
gelijk hebben
(= zeggen wat juist is) - avoir raison
iemand in het gelijk stellen
(= zeggen dat wat iemand zegt waar of rechtvaardig is) - donner gain de cause à quelqu'un
iemand gelijk geven
(= toegeven dat iemand de waarheid zegt) - donner raison à quelqu'un
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
gelijk (znw.) | raison (v) |
het gelijk | le gain de cause |
gelijk | droit ; uniforme ; tout net ; tout droit ; similaire ; semblable ; plat ; pareillement ; lisse ; identiquement ; identique ; idem ; directement ; direct ; correspondant ; concordant ; comme ; analogue ; ainsi que ; de la même façon ; valable ; pair ; le même ; identique ; égal |
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `gelijk`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aaneenNL: alsNL: bijeenNL: dadelijkNL: directNL: eenderNL: eenvormigNL: eerlijkNL: effenNL: egaalUitdrukkingen en gezegdes
NL: gelijk en
gelijkvormig
FR: égal, superposableNL: ben je
gelijk
FR: avez-vous l'heure (juste)NL: de klok is niet
gelijk
FR: l'horloge n'est pas à l'heureNL: gelijk zijn aan
FR: être égal à , égalerNL: 3+4=7
FR: trois plus quatre font (égalent) septNL: met 3 doelpunten
gelijk
FR: trois buts à troisNL: gelijk hebben
FR: avoir raisonNL: gelijk geven
FR: donner raison