dubbel

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ˈdʏbəl]

twee keer - double

alles dubbel zien - voir double

dubbel en dwars (=ruimschoots) - amplement Je hebt het dubbel en dwars verdiend! - Tu l'as amplement mérité.

© K Dictionaries Ltd.

dubbel (znw.)	cascadeur (m)
dubbel	double ; doublement ; double ; double face ; duplex ; feuille de garde ; goujon ; page de garde

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: double
NL: gepaard
NL: paarsgewijs
NL: stuntman
NL: tweemaal
NL: verdubbelen

NL: dubbele adelaar FR: aigle (le) bicéphale
NL: dubbele deur FR: porte (la) à  deux battants
NL: dubbele ramen FR: fenêtres (v mv) à  double paroi
NL: dubbel zijn FR: faire double emploi
NL: dubbel betalen FR: payer double
NL: gedeelde vreugd is dubbele vreugd FR: bonheur partagé, bonheur doublé
NL: dubbel geïsoleerd FR: surisolé, à  double isolement
NL: dubbel vergelden FR: rendre au double
NL: dubbel hebben FR: avoir en double
NL: dubbel parkeren FR: stationner en double file
NL: dubbel vouwen FR: plier en deux
NL: zijn tong slaat dubbel FR: sa langue s'embarrasse
NL: gemengd dubbel FR: double mixte