bitter

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ˈbɪtər]

1) met een sterke, nare smaak - amer/-ère

een bitter drankje - une potion amère

2) scherp, boos klinkend - amer/-ère

een bitter commentaar - un commentaire amer

3) pijnlijk voelend - amer/-ère

een bittere teleurstelling - une amère déception

4) deel van de uitdrukking: -

een bittere pil (=een pijnlijke ervaring) - une rude/pénible épreuve

© K Dictionaries Ltd.

bitter

enragé ; violent ; vif ; infernal ; hargneux ; furieux ; furieusement ; furieuse ; fervent ; fâcheux ; fâcheuse ; fâché ; endiablé ; en colère ; âpre ; amèrement ; amer ; aigrement ; aigre ; acidement ; acide ; acerbe ; amer ; bitter

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: bar
NL: bits
NL: bitter van smaak
NL: bitterachtig
NL: campari
NL: fel
NL: galachtig
NL: gekwetst
NL: giftig
NL: guur

NL: bittere haat FR: haine (la) mortelle
NL: bittere kou FR: froid (le) pénétrant
NL: de bitterste nood FR: la plus noire misère
NL: het is bitter koud FR: il fait un froid pénétrant