Vertalingen aankleden NL>FR
aankleden
werkw.
Uitspraak: | [ˈankledə(n)] |
Verbuigingen: | kleedde aan (verl.tijd ) heeft aangekleed (volt.deelw.) |
kleren aandoen -
s'habiller je weer aankleden na het zwemmen - se rhabiller après la baignade een patiënt helpen met aankleden - aider un malade à s'habiller |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
aankleden (ww.) | agrémenter (ww.) ; décorer (ww.) ; embellir (ww.) ; enjoliver (ww.) ; habiller (ww.) ; mettre (ww.) ; orner (ww.) ; s'habiller (ww.) ; se couvrir (ww.) ; se vêtir (ww.) |
het aankleden | habillement (m) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `aankleden`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aandoenNL: aantrekkenNL: decorerenNL: kledenNL: opdirkenNL: versierenNL: versieringen aanbrengen