Vertalingen praten NL>FR
praten
werkw.
Uitspraak: | [ˈpratə(n)] |
Verbuigingen: | praatte (verl.tijd ) heeft gepraat (volt.deelw.) |
1) met je mond woorden uitspreken -
parler binnensmonds praten - parler entre ses dents |
praten met volle mond (=praten terwijl je eet) - parler la bouche pleine
|
Jullie hebben makkelijk praten! (=jullie hebben zelf niet de problemen waar we over spreken) - Vous en parlez à votre aise!
|
2) een gesprek voeren -
parler praten over het weer - parler de la météo |
Er valt met haar niet te praten. (=zij is onredelijk) - Elle est intraitable.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
praten (ww.) | bavarder (ww.) ; causer (ww.) ; communiquer (ww.) ; converser (ww.) ; parler (ww.) ; prononcer (ww.) ; raconter (ww.) |
praten | dire |
Bronnen: interglot; Europakinderhulp; Omegawiki.org
Voorbeeldzinnen met `praten`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: babbelenNL: communicerenNL: converserenNL: discussiërenNL: een conversatie hebbenNL: fluisterenNL: in contact staanNL: kakelenNL: klappenNL: kletsenUitdrukkingen en gezegdes
NL: met iemand
praten
FR: parler à quelqu'unNL: maar laten
praten
FR: laisser direNL: langs elkaar heen
praten
FR: ne pas s'entendre