kamer

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[kamər]
Verbuigingen:	-s (meerv.)

ruimte in een gebouw - pièce (la ~), salle (la ~)

Het hotel heeft twintig kamers. - L'hôtel a vingt chambres. huiskamer - (salle de) séjour / living slaapkamer - chambre

op kamers gaan (=(van een studerende jongere) het ouderlijk huis verlaten en op zichzelf gaan wonen) - s'installer dans une chambre d'étudiant / ne plus habiter chez ses parents

© K Dictionaries Ltd.

de kamer	cabinet (m) ; chambre (v) ; Chambre des Etats-Généraux (v) ; pièce (v) ; salle d'exposition (m)
kamer	cellule ; chambre ; chambre à cartouches ; la enceinte ; four ; le logement

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek




NL: achterkamer
NL: eerste kamer
NL: kabinet
NL: Kamer der Staten-Generaal
NL: kamertje
NL: ruimte in een gebouw
NL: suite
NL: vertrek
NL: vertrekken

NL: Eerste Kamer FR: (in Fr.) Sénat (le)
NL: Tweede Kamer FR: Assemblée (la) Nationale
NL: op kamers wonen FR: loger en garni
NL: op zijn kamer FR: dans sa chambre
NL: donkere kamer FR: chambre noire