beleven

werkw.

Uitspraak:	[bəˈlevə(n)]
Verbuigingen:	beleefde (verl.tijd ) heeft beleefd (volt.deelw.)

meemaken - vivre

vreugde beleven aan haar kleinkinderen - goûter la joie d'avoir des petits-enfants

Er is hier niks te beleven! (=het is hier erg saai) - Ça manque d'animation ici!

© K Dictionaries Ltd.

beleven (ww.)

éprouver (ww.) ; remarquer (ww.) ; ressentir (ww.) ; s'apercevoir de (ww.) ; sentir (ww.) ; subir (ww.) ; vivre (ww.)

Bron: interglot




NL: doormaken
NL: ervaren
NL: gewaarworden
NL: ondervinden
NL: voelen

NL: hij beleeft wat aan haar FR: elle lui en fait voir
NL: ik heb wel wat anders beleefd FR: j'en ai vu bien d'autres
NL: het is, of ik die tijd weer beleef FR: je crois revivre ce temps