alles

pronoun

Uitspraak:

[ˈɑləs]

1) alle dingen - tout

alles opbiechten - avouer tout

van alles en nog wat (=allerlei dingen) - de tout

2) deel van de uitdrukking: -

alles op alles zetten (=je erg inspannen, erg je best doen) - faire le maximum alles op alles zetten om je doel te bereiken - mettre le paquet pour atteindre son objectif

© K Dictionaries Ltd.

alles (znw.)	état complet (m) ; totalité (v)
alles	total ; totalement ; tous ; tous ensemble ; tout ; toute ; toutes ; de première importance ; en totalité ; ensemble ; entier ; entièrement ; intégral ; intégralement

Bronnen: interglot; Trueterm; ICT-Woordenboek




NL: al
NL: allemaal
NL: eenheid
NL: geheel
NL: gezamenlijkheid
NL: het volle pond
NL: totaal
NL: totaliteit
NL: volkomenheid
NL: volledigheid

NL: alles bijeengenomen FR: à  tout prendre
NL: dat is alles FR: voilà  tout
NL: is dat alles? FR: est-ce tout?, n'est-ce que cela?
NL: dat is toch niet alles FR: ce n'est pas gai
NL: alles op het spel zetten FR: jouer le tout pour le tout
NL: voor alles FR: avant tout
NL: daarmee is alles gezegd FR: (un point) c'est tout