1)rond schijfje waarmee je een kledingstuk dicht kunt doen - botón (el ~)
een knoop aan je jas naaien - coser un botón al abrigo
2)plaats waar draden of touwen om elkaar heen gedraaid zitten - nudo (el ~)
twee touwtjes met een knoop aan elkaar vastmaken - atar dos cuerdas con un nudo
in de knoop
(=op een verkeerde manier in elkaar gedraaid) - enredado/-da
Het touw zit in de koop. - La cuerda está enredada.
de knoop doorhakken
(=na een tijdje een beslissing nemen) - tomar la decisión
We hebben lang geaarzeld, maar we hebben nu de knoop doorgehakt: we gaan verhuizen. - Vacilamos mucho tiempo pero ahora tomamos la decisión: vamos a mudarnos.