| Uitspraak: | [ˈknɛipə(n)] |
| Verbuigingen: | kneep (verl.tijd ) heeft geknepen (volt.deelw.) |
| iemand in zijn wang knijpen - pellizcarle la mejilla a alguien in een tube tandpasta knijpen - apretar un tubo del dentífrico |
ertussenuit knijpen(=weggaan, ook ongemerkt) - despedirse a la francesa We knijpen er even tussenuit en gaan een weekendje weg. - Nos despedimos a la francesa y nos escapamos un fin de semana. |
'm knijpen(=bang zijn) - tener canguelo We knepen 'm wel toen het vuur op ons afkwam. - Tuvimos canguelo cuando el fuego se acercaba hacia nosotros. |
Voorbeeldzinnen laden....