werkw.
Ik heb wel over hem gehoord, maar ik ken hem niet. - Escuché sobre él pero no lo conozco. |
leren kennen (=kennismaken met) - conocer
Ze lijkt me interessant. Ik wil haar wel leren kennen. - Me parece interesante. Quiero conocerla.
|
leren kennen (=ervaren hoe iets of iemand is) - llegar a conocer
Door al onze vakanties hebben we dat gebied goed leren kennen. - Por todas nuestras vacaciones llegamos a conocer bien esa zona.
|
te kennen geven (=duidelijk maken) - manifestar
Ik gaf te kennen dat ik wilde omkeren. - Manifesté que quería regresar.
|
je niet laten kennen (=het niet opgeven) - no desanimarte
Mislukt! Maar ik laat me niet kennen en probeer het nog een keer. - ¡Fallado! Pero no me desanimo y voy a volver a intentarlo.
|
je laten kennen (=iets doen dat toont hoe je op dat moment bent) - dejarse llevar
Hij heeft zichzelf laten kennen door terug te schelden. - Se dejó llevar devolviendo las maldiciones.
|