Uitspraak: | [ˈenmal] |
![]() (=<woorden waarmee een veilingmeester vaststelt dat iemand iets heeft gekocht>) - A la una, a las dos y a las tres, adjudicado. |
Als ik eenmaal met pensioen ben, dan ga ik een grote reis maken. - El día en que me jubile, haré un viaje largo. Toen ze dat eenmaal had gezegd, wilde hij altijd bij haar blijven. - Una vez que dijera eso, siempre quiso quedarse con ella. |
Die dingen gaan nu eenmaal zo. - Esas cosas simplemente van así. |