iets gunstigs of nuttigs, soms in vergelijking met iets anders - ventaja (la ~)
Een laptop biedt alleen maar voordelen. - Un ordenador portátil sólo tiene ventajas. Een papieren luier heeft het voordeel dat je hem niet hoeft uit te wassen. - Un pañal de papel tiene la ventaja de que no tengas que lavarlo.
voordeel hebben bij iets
(=iets goed kunnen gebruiken) - beneficiarse de algo
Werkgevers hebben voordeel bij gezonde werknemers. - Los empleadores se benefician de los empleados sanos.
je voordeel doen met iets
(=iets goed kunnen gebruiken) - sacar provecho de algo
Ze deed haar voordeel met die informatie. - Ella sacó provecho de esa información.
in je voordeel
(=(van een eigenschap, situatie, gebeurtenis) zo dat het gunstig is voor jou) - a tu favor
Dat je nog jong bent, werkt in je voordeel. - Que todavía eres joven, te favorece.
iemand het voordeel van de twijfel geven/gunnen
(=ondanks je twijfel toch nog voldoende vertrouwen in iemand hebben) - dejarle el beneficio de la duda a alguien