vaststaan

werkw.

Uitspraak:	[ˈvɑststan]
Verbuigingen:	stond vast (verl.tijd ) heeft vastgestaan (volt.deelw.)

1) zeker zijn - be certain, be definite, be actual

een vaststaand feit - a definite fact

2) niet veranderen - be steadfst, be fixed

mijn besluit staat vast - my decision is final

© K Dictionaries Ltd.

vaststaan (ww.)	to be definite ; to be established ; to be final ; to be firm ; to be fixed ; to stand firm
vaststaan	fixed

Bronnen: Trueterm; interglot; MWB




NL: besloten zijn
NL: zeker zijn

NL: zoveel staat vast dat... EN: so much is certain that...
NL: dat stond reeds van tevoren vast EN: that was a foregone conclusion
NL: (de datum) staat nog niet vast EN: has not yet been fixed (settled)
NL: vaststaand feit EN: established fact