overlopen

werkw.

Uitspraak:	[ˈovərlopə(n)]
Verbuigingen:	liep over (verl.tijd ) is overgelopen (volt.deelw.)

1) (van een vat dat vloeistof bevat) zo vol zijn dat de inhoud eruit stroomt - spill (over), splash out

Het bad was zo vol dat het overliep toen ik erin stapte. - The bath was so full that it spilled over when I got in.

2) (van iemand) je aansluiten bij de tegenstander - desert, go awol

overlopen naar het kamp van de vijand - desert to the enemy camp

© K Dictionaries Ltd.

overlopen (ww.)	to blend ; to defect ; to over-run ; to overflow
de overlopen	the crossing over ; the running over ; the walking across
overlopen	cross ; flood ; go beyond ; pour over ; transfer

Bronnen: Wakefield genealogy pages; interglot; Autowoordenboek; TU-Delft-Hydraulic-Engineering-Glossary




NL: deserteren
NL: overgaan
NL: oversteken
NL: overstromen
NL: verhuizen

NL: naar de vijand overlopen EN: defect, desert
NL: de druppel die de emmer doet overlopen EN: the last straw
NL: overlopen naar de vijand EN: go over to the enemy
NL: de brug overlopen EN: cross the bridge