rij

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[rɛi]
Verbuigingen:	-en (meerv.)

mensen of dingen achter of naast elkaar in een rechte lijn - file, line, queue

in de rij staan voor de pinautomaat - stand in a line for ATM

de dingen op een rijtje zetten (=wat besproken is duidelijk samenvatten of opschrijven) - put everything together

ze niet allemaal op een rijtje hebben (=gek zijn) - be not completely together in the head

© K Dictionaries Ltd.

rij (ww.)	to string ; to file ; to chain
de rij	the concatenation ; the succession ; the series ; the row ; the rank ; the queue ; the line
rij	array ; turn ; tape row ; suite ; sequence ; row ; lengthwise row ; frame ; column ; chain

Bronnen: Vlietstra; Wakefield genealogy pages; interglot; KDE opensourcesoftware; Download IATE, European Union, 2017.; calculus




NL: aaneenschakeling
NL: chauffeur
NL: colonne
NL: file
NL: gelid
NL: keten
NL: paardrij
NL: queue
NL: reeks
NL: ruiter

Let op; In het UK-Engels en het US-Engels worden verschillende woorden gebruikt. In UK-Engels gebruikt men `queue` In US-Engels gebruikt men `line`

NL: rij van getallen onder elkaar EN: column
NL: rij van getallen naast elkaar EN: series
NL: de rij sluiten EN: bring up the rear
NL: de rijen sluiten EN: close the ranks
NL: in een rij EN: in a row
NL: in de rij gaan staan EN: queue up
NL: op de rij af EN: in order, in sequence
NL: in rijen van vijf staan EN: stand five deep
NL: hij heeft ze niet allemaal op een rijtje EN: he's not all there