Vertalingen janken NL>EN
janken
werkw.
| Uitspraak: | [ˈjɑŋkə(n)] |
| Verbuigingen: | jankte (verl.tijd ) heeft gejankt (volt.deelw.) |
1) (van bepaalde dieren) hoog en klagend geluid maken -
whine, whimper, yelp | De hond van de buren is alleen thuis en jankt voortdurend. - The neighbors' dog is alone in the house, and is continually whining. |
2) (van mensen) huilen -
whimper, be in tears, cry | Wat een rotzooi is het hier. Ik kan wel janken. - What a mess here! I can cry from it. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| janken (ww.) | to snivel ; to yell ; to whine ; to whimper ; to weep ; to wail ; to tell tales ; to squeal ; to sob ; to blubber ; to sniffle ; to sniff ; to shriek ; to shout ; to let on ; to howl ; to gasp ; to cry |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `janken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: brullenNL: dreinenNL: gillenNL: grienenNL: huilenNL: krijsenNL: schreeuwenNL: snikkenNL: snotterenNL: wenen