apart

bijv.naamw.

Uitspraak:

[aˈpɑrt]

1) gescheiden van iemand of iets anders - separate, exclusive, special

een aparte kassa voor rookwaren - separate cash register for smoking goods

Dat is een hoofdstuk apart. (=dat is iets anders) - That's a completely different picture.

2) anders dan gewoon - unusual, special

een aparte halsketting - a very special necklace

© K Dictionaries Ltd.

apart

particular ; incomparable ; inimitable ; isolated ; noteworthy ; odd ; on its own ; once in a life time ; one and only ; outlandish ; idiosyncratic ; peculiar ; separate ; sole ; solo ; special ; unique ; unparalleled ; unusual ; free-standing ; apart ; aside ; bizarre ; curious ; different ; distinctive ; eccentric ; exceptional ; exclusive ; exotic ; exquisite ; foreign ; freak ; aloof ; separately ; remote ; original

Bronnen: interglot; Wikipedia; Wakefield genealogy pages




NL: afgezonderd
NL: afzonderlijk
NL: alleenstaand
NL: bijzonder
NL: bizar
NL: buitenissig
NL: curieus
NL: eigen
NL: eigenaardig
NL: enig

NL: apart berekenen EN: charge extra
NL: apart leggen EN: set apart, separate
NL: hij wilde mij apart spreken EN: he wanted to speak to me privately
NL: iets heel aparts EN: s.th. very exclusive