Vertalingen wonen NL>DE
wonen
werkw.
Uitspraak: | [wonə(n)] |
Verbuigingen: | woonde (verl.tijd ) heeft gewoond (volt.deelw.) |
ergens je huis, appartement of etage hebben en daar permanent leven -
wohnen in Amsterdam wonen - in Amsterdam wohnen |
klein wonen (=een kleine woning hebben) - beengt wohnen
|
op stand wonen (=in een deftige buurt wonen) - geräumig wohnen
|
op jezelf gaan wonen (=uit het ouderlijk huis gaan en in een eigen woning gaan leven) - alleine wohnen
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
wonen (ww.) | leben (ww.) ; weilen (ww.) ; wohnen (ww.) |
wonen (werkw.) | wohnen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `wonen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: gehuisvest zijnNL: gevestigd zijnNL: levenNL: logerenNL: residerenNL: verblijvenNL: woonUitdrukkingen en gezegdes
NL: in (naar) A. gaan
wonen
DE: nach A. ziehen, übersiedelnNL: in iemands buurt komen
wonen
DE: in jemands Nachbarschaft ziehenNL: in een ander huis gaan
wonen
DE: ein andere Wohnung beziehenNL: ter plaatse, daar
wonend
DE: ortsansässig