Vertalingen vrucht NL>DE
vrucht
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [vrʏxt] |
Verbuigingen: | vruchten (meerv.) |
1) iets dat uit de bloesems van een boom groeit, vaak sappig is en dat je soms kunt opeten -
Frucht (die ~) rijpe vruchten - reife Früchte vruchtensalade - Fruchtsalat |
2) nog niet geboren kind of jong biologie -
Leibesfrucht (die ~), Frucht (die ~) 3) resultaat -
Frucht (die ~), Ergebnis (das ~) de vrucht van jarenlange arbeid - die Früchte/das Ergebnis jahrelanger Arbeit vruchteloos - ergebnislos |
de vruchten van iets plukken (=profijt hebben van iets) - die Früchte von etwas ernten
Hij plukt de vruchten van het werk van zijn voorganger. - Er erntet die Früchte der Arbeit seines Vorgängers.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de vrucht (v) | die Frucht |
de vrucht | die Frucht ; die Früchte |
vrucht | Bananenfinger ; Embryo ; Fetus ; Leibesfrucht |
Bronnen: Wiktionary; interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `vrucht`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: gevolgNL: ooftNL: opbrengstNL: productNL: resultaatUitdrukkingen en gezegdes
NL: vrucht dragen
DE: (figuurlijk ook) fruchtenNL: met
vrucht
DE: mit Erfolg