uitdrukken

werkw.

Uitspraak:	[œydrʏkə(n)]
Verbuigingen:	drukte uit (verl.tijd ) heeft uitgedrukt (volt.deelw.)

1) uiten met woorden - ausdrücken

emoties uitdrukken - Emotionen ausdrücken zich moeizaam uitdrukken - sich mühsam ausdrücken

Dat is wel erg sterk uitgedrukt. (=dat is overdreven) - Das ist ein starker Spruch.

2) leegmaken door te drukken - ausdrücken

puistjes uitdrukken - Pickel ausdrücken

3) doven door te drukken - ausdrücken

een sigaret uitdrukken - eine Zigarette ausdrücken

© K Dictionaries Ltd.

uitdrukken (ww.)	ausdrücken (ww.) ; auspressen (ww.) ; ausquetschen (ww.) ; in Worte fassen (ww.) ; mitteilen (ww.) ; sich aus drücken (ww.)
uitdrukken	äußern

Bron: interglot




NL: aanduiden
NL: doven
NL: leegknijpen
NL: uitdrukking geven aan
NL: uiteenzetten
NL: uiten
NL: uiting geven aan
NL: uitknijpen
NL: uitmaken
NL: vermelden

NL: (de lening) is in euro uitgedrukt DE: lautet auf Euro
NL: zacht uitgedrukt DE: gelinde gesagt
NL: wijze van uitdrukken DE: Ausdrucksweise (die)