tegenover

voorzetsel

Uitspraak:

[texə(n)ˈovər]

1) aan de overkant - gegenüber

Tegenover mijn huis is een park. - Gegenüber meinem Haus ist ein Park.

2) ten opzichte van - gegenüber

Dat is niet zo aardig tegenover je klasgenoot. - Das ist nicht so nett einem Klassenkameraden gegenüber.

© K Dictionaries Ltd.

tegenover

gegenüber ; herüber ; jenseits

Bronnen: interglot; Trueterm




NL: jegens
NL: met
NL: tegen
NL: tegenaan
NL: versus

NL: tegenover de kerk DE: der Kirche gegenüber, gegenüber der Kirche
NL: daar staat echter tegenover dat hij altijd bereid is om ... DE: dagegen aber ist er immer bereit ...